Het begrip ‘ruimte’. Een begrip dat niet is gedefinieerd in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), maar wel in diverse begripsomschrijvingen vanuit bijlage I Bbl terugkomt. Wat wordt er bedoeld met het begrip? Op welke wijze moet dit toegepast worden? En welke beoordelingsvrijheid heeft een bevoegd gezag aangaande dit begrip?

Deze vragen worden in deze kennispublicatie beantwoord. Aanvullend hierop wordt uitleg gegeven inzake het advies van de adviescommissie (advies 2312), waarmee de problematiek die met dit begrip gepaard gaat volledig inzichtelijk wordt gemaakt.

Het begrip ‘ruimte’ in het Bbl

Zoals benoemd kent het Bbl geen definitie voor het begrip ‘ruimte’. Er zijn diverse begrippen, waarbij in de uitleg van definities het begrip ‘ruimte’ terugkomt. Te denken valt aan een verblijfsruimte, toiletruimte, badruimte, functieruimte en technische ruimte.

In beginsel geeft de afwezigheid van een definitie het bevoegd gezag enige beoordelingsruimte bij de toepassing van dit type begrip, onder andere bij de toetsing van bouwplannen.

NEN 2580

De in Nederland gangbare en vanuit het Bbl (op onderdelen) aangestuurde norm 2580:2007+C1:2008 kent termen, definities en bepalingsmethoden voor oppervlakten. Zo moet voor de bepaling van de gebruiksoppervlakte van een bouwwerk verplicht de NEN 2580 worden gehanteerd. Vanuit de NEN 2580 zijn definities gegeven, zo ook voor het begrip ‘ruimte’.

Met ‘ruimte’ wordt conform de norm bedoeld: een voor mensen toegankelijk deel van een gebouw, dat ten minste aan de onderzijde en/of de bovenzijde wordt begrensd door een scheidingsconstructie en dat een netto-hoogte heeft van ten minste 1,5 meter.

In de context van deze NEN 2580, zou het voor de hand liggen dat een bevoegd gezag, bij afwezigheid van het begrip ‘ruimte’ in het Bbl, gebruikmaakt van de in dit normblad gegeven definitie.

Advies 2312

Inzake advies 2312 van de ATGB is gesteld dat het trappenhuis niet één ‘ruimte’ betreft. Er volgt echter geen verdere uitleg omtrent het begrip en wat het begrip ‘ruimte’ volgens de ATGB inhoudt. Onderstaand de plattegronden van de ontsluiting van de appartementen in het woongebouw.

Met trappenhuis wordt conform het Bbl bedoeld: ruimte bestemd voor het bereiken van een andere ruimte, niet zijnde een ruimte in een verblijfsgebied of in een functiegebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte.

De besloten galerijen waarop de woningen in deze casus uitkomen behoren, naar het oordeel van de ATGB, niet tot het trappenhuis. Dit ondanks de open verbinding met de trap.

Onbekend is het op basis van welke gronden, normen of interpretaties door de ATGB gekomen is tot deze gevolgtrekking. Volgens de ATGB voldoet het bouwplan dan ook niet aan de vereisten, gezien er sprake is van meer dan één ‘ruimte’.

Trappenhuis en de NEN 2580

Zoals benoemd is het logisch en redelijkerwijs te verwachten dat, bij afwezigheid van uitgewerkte begrippen, normen worden gebruikt die hier invulling aan geven.

Met binnenruimte wordt conform NEN 2580 bedoeld: ruimte die aan alle zijden volledig wordt begrensd door bouwkundige scheidingsconstructies.

In deze casus gaat het om een besloten (binnen) trappenhuis. De trap tezamen met de galerijen zijn vanuit de begripsomschrijving vanuit NEN 2580 te beoordelen als één binnenruimte.

Dit betekent dat conform deze norm de trap en de hierop uitkomende galerijen te beoordelen zijn als één trappenhuis. In de situatie dat het begrip vanuit de norm van toepassing zou zijn verklaard, voldoet het bouwplan wel aan de vereisten.

Conclusies

Concluderend betekent dit dat niet te herleiden is waarom de ATGB het trappenhuis in casus 2312 heeft beoordeeld als meer dan één ‘ruimte’. De motivatie hieromtrent ontbreekt. Wanneer zou het trappenhuis één ‘ruimte’ zijn? Is dit afhankelijk van de oppervlakte van het trappenhuis? Of is dit ondergeschikt aan de loopafstanden vanaf een uitgang van een appartement tot aan de trap? Vooralsnog is er geen eenduidig en helder toetskader.

Op basis van het negatieve advies van het bevoegd gezag (voorafgaand aan het verzoek tot beoordeling vanuit de ATGB) en het oordeel van de ATGB kan geconcludeerd worden dat een bevoegd gezag, bij afwezigheid van een eenduidige uitleg van begrippen in wettelijke documenten, een behoorlijke mate van beoordelingsvrijheid heeft. Dit gegeven kan afbreuk doen aan rechtsgelijkheid («gelijke monniken gelijke kappen») bij beoordeling van bouwplannen, beoordeling kan per bevoegd gezag en hiermee per gemeente verschillen.

Om deze reden is het advies om bij mogelijke interpretatieverschillen vooraf in overleg te gaan met het bevoegd gezag, zodat voorafgaand aan de indiening bekend is op welke wijze het bevoegd gezag omgaat met de toetsing van dit type begrippen.

Deze kennispublicatie is opgesteld door Bart Lohuis