Kennispublicatie: sturing brand- en rookkleppen

Op 1 juli 2021 zijn meerdere voorschriften toegevoegd aan en aangepast in het Bouwbesluit 2012. Er zijn onder andere voorschriften met betrekking tot rookwerendheid opgenomen in de bouwregelgeving. Maar welke aanpassingen zijn daadwerkelijk toegevoegd en welke normen gelden nu? En wat wordt er nu geëist met betrekking tot brand- en rookkleppen? Met deze nieuwste kennispublicatie duiken we dieper in de wet- en regelgeving omtrent deze bouwkundige aanpassingen.

  

Conform welke norm?

Vanuit de nieuwe voorschriften worden er voor nieuwbouw (en in bepaalde situaties bij verbouw) eisen gesteld aangaande de weerstand tegen rookdoorgang (WTRD) vanuit subbrandcompartimenten (art. 2.94a) en beschermde subbrandcompartimenten (art. 2.94b). Aanvullend hierop geldt er in specifieke situaties een WTRD tussen vluchtroutes met een beschermde status (art. 2.107a). Bij een verbouwactiviteit worden er specifieke eisen gesteld vanuit artikel 2.95. 

Rookwerendheid dient te worden bepaald conform de NEN 6075:2020. Op basis van de benoemde voorschriften zijn een tweetal grenswaarden toegevoegd aan het Bouwbesluit, wetende:

  • Ra (ambient) – ookwerendheid bij omgevingstemperatuur (20°C)
  • R200   – Rookwerendheid bij 200°C

Hieronder zijn de vanuit de bouwregelgeving voortvloeiende voorschriften m.b.t. de WTRD in stroomschema’s weergegeven. Toepassing van voorschriften is als vanzelfsprekend afhankelijk van de gekozen/aanwezige gebruiksfunctie(s).

Artikel 2.94a. Weerstand tegen rookdoorgang: subbrandcompartiment

Artikel 2.94. Weerstand tegen rookdoorgang: subbrandcompartiment
 

 

Artikel 2.107a. Inrichting vluchtroute: weerstand tegen rookdoorgang

De Woningwet stelt dat bouwwerken moeten voldoen aan de eisen zoals aangegeven in het Bouwbesluit 2012. Het Bouwbesluit 2012 geeft de minimale veiligheidseisen waaraan een bouwwerk dient te voldoen, onderverdeeld in onder andere het nieuwbouwniveau en bestaande bouw niveau. Voor nieuwbouw dient er rekening te worden gehouden met de hierboven omschreven eisen aangaande rookwerendheid. Deze voorschriften gelden echter niet voor het niveau bestaande bouw.

Of er bij een verbouwactiviteit rekening dient te worden gehouden met de nieuwe eisen m.b.t. het weren van koude en warme rook vloeit voort uit de in het Bouwbesluit 2012 opgenomen verbouwvoorschriften. Naar aanleiding van de recentelijke wijziging van het publiekrecht omtrent de Weerstand tegen rookdoorgang (WTRD) en de hieruit voortvloeiende gevolgen voor het sturen van brand- en rookwerende kleppen heeft Brafon diverse vragen vanuit de markt ontvangen met betrekking tot de projectering van rookmelders t.b.v. het aansturen van rookwerende voorzieningen in luchtkanalen.

In deze kennispublicatie wordt de interpretatie van Brafon inzake de projecteringsvoorschriften van rookmelders t.b.v. de sturing van rookkleppen tot in detail uitgeschreven. 

 

Brand- en rookkleppen

Doel van een ventilatiesysteem is het om lucht binnen het gebouw te verplaatsen. Op basis hiervan hebben de nieuwe voorschriften omtrent rookwerendheid grote impact op ventilatiekanalen, welke brand- en rookwerende scheidingen doorkruisen. Via het ventilatiekanaal mag immers geen normatief overschrijdende vorm van rookverspreiding naar aangrenzende (beschermde) subbrandcompartimenten plaatsvinden.

Tot aan 1 juli 2021 werden brandkleppen toegepast in brandscheidingen. Deze worden onder druk getest en weren ook koude en warme rook. Echter, het smeltloodmechanisme van de brandklep sluit het klepblad alleen in de situatie dat de temperatuur van het smeltlood 72° C overschrijdt.

Gezien er vanuit de gereviseerde bouwregelgeving tevens rekening dient te worden gehouden met rookverspreiding bij omgevingstemperatuur (Ra) zijn brand- en rookkleppen enkel op smeltlood onvoldoende. Dit zorgt voor een te grote mate van rookverspreiding, waarmee niet wordt voldaan aan het normatieve kader. Dit impliceert dat er in groot aantal situaties gebruik dient te worden gemaakt van gestuurde brand- en rookwerende kleppen, welke bij een brandmelding automatisch sluiten om rookverspreiding via het ventilatiekanaal te beperken 

 

NEN 6075:2020

Vanuit de NEN 6075:2020 (Bepaling van de weerstand tegen rookdoorgang tussen ruimten) worden voor ventilatiekanalen een aantal mogelijkheden benoemd om te kunnen voldoen aan de gestelde WTRD.

  • Het ventilatiekanaal dient te zijn voorzien van een brand- en rookwerende klep
  • De mechanische ventilatie dient gedurende 20 minuten na brandmelding actief te blijven (met uitgeschakelde recirculatie) of;
  • Er zijn enkel ventilatieopeningen in hetzelfde (beschermde) subbrandcompartiment aanwezig.

In deze kennispublicatie wordt de eerst genoemde oplossing nader behandeld.
Vanuit paragraaf 6.3.3 van de NEN 6075:2020 worden er eisen gesteld aan de aansturing van rookklep in een ventilatiekanaal.

 

‘Een rookklep in een kanaal wordt aangestuurd door een rookmelder als bedoeld in NEN 2555 of een rookmelder in een brandmeldinstallatie als bedoeld in NEN 2535, met de rookmelder geplaatst in de ruimte van waaruit de rookdoorlatendheid wordt bepaald, of geplaatst in het desbetreffende kanaal. In het laatste geval moet de melder, gezien vanuit de ruimte van waaruit de rookdoorlatendheid wordt bepaald, zijn geplaatst vóór de klep.’

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de
NEN 6075 verschillende mogelijkheden zijn om rookkleppen te sturen:

  • Stand-alone rookmelders conform NEN 2555;
  • Rookmelders, onderdeel van een brandmeldinstallatie, conform NEN 2535;
  • Stand-alone kanaalmelder;
  • Kanaalmelder in een brandmeldinstallatie, conform NEN 2535. Deze oplossing wordt in deze kennispublicatie niet nader uitgewerkt. Rekening moet worden gehouden met een proefbrand wanneer voor deze oplossing wordt gekozen.

N.B. Het toepassen van een thermische en multisensor-melder is op basis van de NEN 6075 niet toegestaan.  Ondanks dat de norm verschillende mogelijkheden benoemt om rookkleppen te sturen, zijn in de NEN 6075:2020 geen concrete projecteringseisen opgenomen.

 

NEN 2555:2008

Vanuit par. 6.3.3 van de NEN 6075:2020 wordt verwezen naar de NEN 2555 (Rookmelders). In de vigerende NEN 2555:2008 (aangestuurd vanuit de Regeling Bouwbesluit 2012) zijn de projecteringsvoorschriften in hoofdstuk 8 van de norm opgenomen. Opgemerkt wordt hierbij dat de NEN 2555 primair is opgesteld voor woonfuncties, niet voor de aansturing van de brandveiligheidsvoorzieningen. De aan te houden maximale A- en D-maat van de rookmelders zijn afhankelijk opgenomen in tabel 1 en afhankelijk van de ruimtehoogte. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat door het opvolgen van de projecteringsvoorschriften vanuit de NEN 2555 ‘ruimtebewaking’ toegepast dient te worden.

 

NEN 2535:2021 (ontwerpnorm)

Vanuit par. 6.3.3 van de NEN 6075:2020 wordt verwezen naar de NEN 2535 (Brandmeldinstallaties). De vigerende NEN 2535:2017 (aangestuurd vanuit de Regeling Bouwbesluit 2012) voorziet niet in een specifieke projecteringseis met betrekking tot rookkleppen. Echter is in de NEN 2535:2021 (ontwerpversie) paragraaf 6.13.3.13 ‘Projectierichtlijn voor rookmelders voor het aansturen van rookkleppen’ opgenomen. 

‘6.13.3.13 Projectierichtlijn voor rookmelders voor het aansturen van rookkleppen

6.13.3.13.1 Algemeen

Voor het sturen van rookkleppen bij brand worden rookmelders toegepast. NEN 6075 geeft onder andere richtlijnen voor het toepassen van rookmelders voor het sluiten van de rookkleppen. Als een gebouw voorzien is van een brandmeldinstallatie, dan kan worden gebruikgemaakt van rookdetectie en stuurfunctie van die brandmeldinstallatie. 6.13.3.13 geeft daar richtlijnen voor.

6.13.3.13.2 Brandmeldinstallatie met volledige bewaking

Bij een gebouw dat is voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking die bij brandalarm de rookkleppen automatisch sluit, mag de standaard projectie voor rookmelders worden toegepast.

6.13.3.13.3 Brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking of niet-automatische bewaking (handbrandmeldinstallatie)

Bij een gebouw dat voorzien is van een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke of niet-automatische bewaking, moeten rookmelders worden aangebracht in ruimten van waaruit de rookdoorlatendheid wordt bepaald en die bij brandalarm de rookkleppen automatisch sluiten. De projectie moet volgens tabel 4 worden uitgevoerd, gezien vanuit de ruimte waar de rookdoorlatendheid bepaald, voor de klep worden geplaatst. Zie 6.3.3 van NEN 6075:2020.’

 

Voor gebruiksfuncties welke moeten zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met de bewakingsomvang ‘volledige bewaking’ wordt vanuit de ontwerpnorm aangegeven dat de standaard projectie mag worden aangehouden, hetgeen ons inziens legitiem en logisch is.

Voor gebruiksfuncties welke moeten zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met de bewakingsomvang ‘gedeeltelijke bewaking’ of ‘niet-automatische bewaking’ wordt vanuit de ontwerpnorm verwezen naar tabel 4 van de NEN 2535:2021. Vanuit tabel 4 worden (afhankelijk van de geometrie van de te bewaken ruimte) variërende maximale A- en D-maten van de toe te passen rookmelders voorgeschreven. 

Voorbeeld

Een kantoorgebouw moet op basis van artikel 6.20 van het Bouwbesluit 2012 zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met niet-automatische bewaking conform NEN 2535. Binnen het gebouw is een grote kantoortuin met een omvang van 360 m² (plafondhoogte 3,5 m; plat dak) aanwezig. De ruimte is slechts voorzien één toe- en afvoeropening van het ventilatiesysteem.

Overeenkomstig par. 6.13.3.13.3 van de NEN 2535:2021 (ontwerp) dient op basis van de geometrie van de ruimte rekening te worden gehouden met een maximale A-maar van 60 m². Dit heeft tot gevolg dat de kantoortuin moet zijn voorzien van tenminste 6 rookmelders t.b.v. het aansturen van de in het ventilatiekanaal aanwezige rookkleppen. Het toepassen van objectbewaking (rookmelders enkel nabij de geplaatste rookkleppen) levert onzes inziens in deze situatie een doelmatig en kostenefficiënt alternatief.

Mogelijk zijn gelijkwaardige oplossingen hieromtrent toepasbaar.

Dit suggereert dat er bij een brandmeldinstallatie met een van deze bewakingsomvangen de projectie ten behoeve van de aansturing van de rookkleppen gebaseerd moet zijn op ‘ruimtebewaking’. Deze gevolgtrekking kan in bepaalde situaties (met name bij grotere ruimten met slechts enkele toe- en afvoeropeningen van het ventilatiesysteem) resulteren in significant hogere kosten voor de detectie, ten opzichte van het toepassen van objectbewaking.

 

In het kader van een risicogerichte benadering kan onzes inziens in deze situaties worden volstaan om in afwijking van de ontwerpnorm NEN 2535:2021 de rookkleppen te voorzien van objectbewaking. ‘Onder objectbewaking wordt verstaan een bewakingsomvang waarbij een bepaald object in een ruimte (bijvoorbeeld schakelkast, machines) met automatische brandmelders wordt beveiligd’ (NEN 2535). Het toepassen van ruimtebewaking enkel ten behoeve van het aansturen van een rookklep overstijgt volgens Brafon het primaire doel, het voorkomen van rookverspreiding via het ventilatiekanaal. Door enkel het plaatsen van rookmelders nabij de betreffende rookklep wordt tevens het gestelde doel (sluiten van het klepblad) behaald. N.B. Deze benadering ligt tevens in lijn met de nieuwe opzet van de NEN 2535:2021 (ontwerpnorm), waarin tevens functionele eisen (doelvoorschriften) zijn opgenomen.

Aanvullend op de bovenstaande interpretatie aangaande de projecteringsvoorschriften dient bij het toepassen van door de brandmeldinstallatie gestuurde rookkleppen tevens aandacht te worden besteed op welke manier de sturing verricht dient te worden. Geadviseerd wordt hierbij een selectieve sturing te overwegen, waarbij enkel rookkleppen binnen het betreffende (beschermde) subbrandcompartiment worden gestuurd. Hierdoor wordt potentiële overlast door het sluiten van alle rookkleppen als gevolg van een ongewenste / onechte brandmelding tot een minimum beperkt. De uitgangspunten met betrekking tot de sturing van de rookkleppen (bewakingsomvang, algemene/selectieve sturing) dienen in het Programma van Eisen (PvE) van de brandmeldinstallatie te worden vastgelegd. 

 

Certificering

Een additioneel aandachtspunt bij een sturing van rookkleppen door de brandmeldinstallatie is de inspectiecertificering. Indien een brandmeldinstallatie voorzien moet of zal worden van een inspectiecertificaat heeft de sturing van rookkleppen door de brandmeldinstallatie impact op de omvang van inspectie. Overeenkomstig par. 7.7 van het inspectieschema dienen immers alle sturingen functioneel te worden getest, hetgeen impliceert dat de inspecteur formeel alle rookkleppen moet controleren. Dit zou bijvoorbeeld bij een groot woongebouw (met zorg) veel extra tijd, geld en overlast voor bewoners tot gevolg hebben.

 

(Stand-alone) kanaalmelder

Overeenkomstig de NEN 6075:2021 is het tevens toegestaan om rookkleppen doormiddel van een rookmelder in het ventilatiekanaal (kanaalmelder) te sturen. De aanschaf-, montage- en onderhoudskosten van een kanaalmelder zijn hoger ten opzichte van de kosten van een conventionele rookmelder. Onzes inziens kan op basis van de indeling/geometrie van het betreffende (beschermde) subbrandcompartiment van waaruit de Weerstand tegen Rookdoorgang moet worden bepaald een kostenefficiënte keuze voor het toepassen van rookmelders of een kanaalmelder worden gemaakt. Afhankelijk van het (op basis van de indeling van het (beschermde) subbrandcompartiment) benodigde aantal rookmelders ten behoeve van de aansturing van de rookklep in het ventilatiekanaal kan worden beoordeeld of het plaatsen van één kanaalmelder het financieel aantrekkelijker alternatief is.  De keuze hieromtrent ligt uiteraard bij de eigenaar. 

Rookkleppen met geïntegreerde melder
Tegenwoordig zijn brand- en rookwerende kleppen met een geïntegreerde rookmelder (kanaalmelder) op de markt te verkrijgen, zie onderstaande voorbeeld van Trox. Deze voorzieningen kunnen op basis van par. 6.3.3 van de NEN 6075:2020 formeel enkel bij een éénzijdige WTRD-eis worden toegepast. Overeenkomstig de NEN 6075 dient een rookmelder in het kanaal gezien vanuit de ruimte van waaruit de rookdoorlatendheid wordt bepaald, te zijn geplaatst vóór de klep. Bij een tweezijdige WTRD-eis (bijvoorbeeld tussen twee subbrandcompartimenten) impliceert dat het toepassen van een brandklep met geïntegreerde rookmelder aan één zijde van het klepblad formeel niet is toegestaan. Toepassing van deze voorzieningen bij een tweezijdige WTRD-eis is derhalve enkel met goedkeuring van het bevoegd gezag (in het kader van gelijkwaardigheid) mogelijk.

 

Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de NEN 6075:2020 niet voorziet in duidelijke projecteringsvoorschriften voor rookmelders ten behoeve van de aansturing van rookwerende kleppen.  Vanuit de NEN 6075 wordt doorverwezen naar de NEN 2555 en de NEN 2535. De verwijzingen in deze normen suggereren dat de aansturing van gestuurde brand- en rookkleppen doormiddel van ‘ruimtebewaking’ dient te geschieden. Dit resulteert in een aantal situaties in hogere kosten ten opzichte van het toepassen van rookmelders (nabij de rookklep) op basis van ‘objectbewaking’.

Brafon is van mening dat het toepassen van ‘objectbewaking’ tevens resulteert in het beoogde niveau van veiligheid. De keuze van het type (rookmelders / kanaalmelder), het aantal en de locatie van de toe te passen melders is afhankelijk van de geometrie/indeling van het (beschermde) subbrandcompartiment en resulteert derhalve in maatwerk per situatie.

Indien gekozen wordt voor het toepassen van rookmelders (i.p.v. kanaalmelder) dient op basis van een risicogerichte benadering onzes inziens elke ruimte binnen het betreffende (beschermde) subbrandcompartiment met toe- en/of afvoeropeningen te worden voorzien van ten minste één rookmelder. Hierdoor wordt voorkomen dat rookverspreiding via de ventilatieopeningen naar omliggende (beschermde) subbrandcompartimenten en/of vluchtroutes met een beschermde status kan plaatsvinden, waardoor aan de functionele-eis (doelvoorschrift) wordt voldaan. Het toepassen van rookmelders in ruimten zonder toe- en/of afvoeropeningen van het ventilatiesysteem draagt niet bij aan het behalen van de WTRD en betreft derhalve geen doelgerichte maatregel. Detectie ten behoeve van het aansturen van rookkleppen is in deze ruimten volgens Brafon niet noodzakelijk.   

Op basis van de recentelijke wijziging van de publiekrechtelijke eisen aangaande de Weerstand tegen rookdoorgang (WTRD) wordt geadviseerd de uitgangspunten met betrekking tot de aansturing van brand- en rookwerende kleppen op voorhand te analyseren, vast te leggen in het Programma van Eisen en indien noodzakelijk af te stemmen met het bevoegd gezag.

 

Brafon kan u hierbij middels een gedegen maatwerkadvies adviseren en ondersteunen. Wilt u meer informatie over bouwkundige ontwikkelingen? Volg dan ook de opleiding Specialist Bouwkundige Brandveiligheid bij zusterorganisatie Obex Opleidingen.

Deel deze post op:

Dit is misschien ook interessant voor je?