Brandmeldinstallatie

In een bouwwerk moet alleen een brandmeldinstallatie worden aangebracht op basis van artikel 3.115 Bbl (niveau bestaande bouw) of artikel 4.208 (niveau nieuwbouw), als de grenswaarden en criteria die in bijlage II van het Bbl zijn aangegeven, worden overschreden. De aanwezigheid van een brandmeldinstallatie is afhankelijk van een aantal factoren, zoals: 

  • het gebruik (gebruiksfunctie);
  • de oppervlakte;
  • hoogste verblijfsgebied van het gebouw.

De brandmeldinstallatie geldt voor het gehele brandcompartiment waarin de gebruiksfunctie aanwezig is.
 

Opbouw en doel van een brandmeldinstallatie

Een brandmeldinstallatie in een gebouw heeft als doel het begin van een brand in een vroegtijdig stadium te ontdekken, lokaliseren en signaleren, zodat:

  • Tijdig kan worden begonnen met de bestrijding van de brand
  • Maatregelen kunnen worden genomen om mens, dier, inventaris, gebouw en milieu veilig te stellen
  • Ongevallen en/of schade kan worden beperkt
     

De brandmeldinstallatie heeft tevens ten doel om intern een speciale groep van personen, zoals de bedrijfshulpverlening en/of de externe brandbestrijdingsorganisatie, te alarmeren. De intern gealarmeerde personen kunnen in afwachting van de brandweer al met de redding en blussing beginnen. Ook kan een beheerder of de bedrijfshulpverlening worden ingezet ter verificatie van een brandalarm van een automatische melder, indien dit alarm vertraagd wordt doorgemeld naar de brandweer.

De mate waarin het beoogde doel van de brandmeldinstallatie wordt bereikt, is afhankelijk van factoren zoals:

  • De omvang van de brandmeldinstallatie
  • De melder en systeemkeuze en de projectie
  • De kwaliteit van de componenten
  • De uitvoering van de installatie
  • De systeembeschikbaarheid van de brandmeldinstallatie
  • De kwaliteit van het beheer en onderhoud
     

Behalve het detecteren en signaleren van een brand, kan een automatische brandmeldinstallatie ook automatisch brandbeveiligingsinstallaties aansturen. Hierbij moet men denken aan ontruimingsalarminstallaties, luchtbehandelingsinstallaties, deurmagneten en de sturing van liften. Voor het verkrijgen van een kwalitatief goede brandmeldinstallatie, is het van belang dat de uitgangspunten vooraf worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE). De projectering wordt uitgevoerd door een daarvoor erkende projecteringsdeskundige. De installatie wordt aangelegd door een erkend installatiebedrijf, onder de verantwoordelijkheid van een erkend branddetectiebedrijf. Tot de brandmeldinstallatie behoort datgene dat in de NEN 2535 is vermeld en de aanvullingen die in het PvE worden genoemd. Ook de verbindingen naar de brandbeveiligingsinstallaties en de verschillende sturingen, behoren tot de brandmeldinstallatie. 

De norm NEN 2535 geeft regels voor het ontwerp, de uitvoering, compatibiliteit en kwaliteit van de te installeren brandmeldinstallatie. In hoofdstuk 2 (Normatieve verwijzingen) van de NEN 2535 wordt onder andere verwezen naar de:

  • NEN-EN 54 reeks;
  • NEN 1010;
  • NEN 2654-1;
  • NPR 2576.
     

Programma van Eisen

Voor het verkrijgen van een kwalitatief goede brandmeldinstallatie, is het van belang dat de uitgangspunten vooraf worden vastgelegd in een Programma van Eisen (PvE). Dit is vereist voor een krachtens de wet vereiste brandmeldinstallatie. Hierbij dient de NEN 2535 bijlage A te worden aangehouden.
 

Werking van een brandmeldinstallatie

In bepaalde bouwwerken is het noodzakelijk om een brand sneller te melden of te detecteren. Een brandmelding kan in deze gevallen gemeld worden middels een handbrandmelder of gedetecteerd worden door een automatische brandmelder. De diverse brandmelders zijn met behulp van een bekabeling (elektrisch circuit) met een brandmeldcentrale verbonden. Wijzigingen in dit circuit zorgen ervoor dat een storing of brandmelding bij de brandmeldcentrale wordt gemaakt. De centrale eenheid (een brandmeldcentrale) zal deze melding verwerken en de nodige sturingen verrichten.

Sturingen die van groot belang zijn om de aanwezige personen te waarschuwen, een veilige vluchtweg te garanderen, het gebouw en/of inventaris te beschermen of eventueel de brandweer automatisch te waarschuwen en te helpen. Na een melding zal altijd een repressieve actie moeten volgen.

In het Bbl staat aangegeven of een brandmeldinstallatie vereist is. Een bij of krachtens de wet vereiste brandmeldinstallatie dient te worden gerealiseerd conform NEN 2535. In deze norm zijn onder andere systeemeisen, kwaliteitseisen en projecteringsrichtlijnen omschreven waaraan de brandmeldinstallatie moet voldoen.

De componenten die toegepast worden in een vereiste brandmeldinstallatie moeten voldoen aan de NEN-EN 54. Dit is een Europese normenreeks die aangestuurd wordt vanuit de NEN 2535.

De omvang van de brandmeldinstallatie en de verplichting voor een directe doormelding, wordt bepaald door de gebruiksfunctie, oppervlakte en hoogte van een gebouw. Ook dit kan vanuit bijlage II Bbl worden herleid.

Er zijn twee soorten brandmeldinstallaties:

  1. een handbrandmeldinstallatie (niet-automatische bewaking);
  2. een automatische brandmeldinstallatie (automatische bewaking met verschillende bewakingsniveaus).

Een directe doormelding naar de brandweer is bedoeld om een brandmelding dat afkomstig is van de brandmeldinstallatie, zonder menselijke tussenkomst over te brengen naar de alarmcentrale van de brandweer.

Er kunnen situaties voorkomen, waarbij de regelgeving onvoldoende houvast geeft voor het bepalen van de aanwezigheid of de bewakingsomvang van de installatie. De volgende factoren kunnen mede bepalend zijn:

  • de bestemming en fysieke opbouw van een gebouw;
  • het verloop van een brand;
  • de uitruktijd van de brandweer;
  • de snelheid van melding.

Omvang Brandmeldinstallatie

De omvang van de bewaking van een brandmeldinstallatie is te herleiden vanuit bijlage II Bbl. Mogelijk hebben andere partijen (verzekeraar of eigenaar/gebruiker) aanvullende eisen. Tevens kunnen vanuit het Besluit activiteiten leefomgeving aanvullende eisen worden gesteld door de overheid. 

Voor de omvang van de brandmeldinstallatie wordt onderscheid gemaakt in de volgende soorten:

  • volledige bewaking
  • gedeeltelijke bewaking
  • ruimtebewaking
  • objectbewaking
  • niet-automatische bewaking

Vanuit het Bbl worden de bewakingsomvangen “ruimtebewaking” (specifieke ruimten) en “objectbewaking” niet direct aangestuurd. Dit zijn derhalve altijd specifieke eisen van andere partijen. Combinaties van bewakingsvormen per gebouw of complex zijn mogelijk. Dit is afhankelijk van het aantal gebruiksfuncties of aanvullende eisen van verzekeraar of eigenaar/gebruiker. 

Wilt u meer weten?

Neem dan contact met ons op!

Disclaimer:
Dit artikel is geschreven ten tijden van het Bouwbesluit 2012. Dit artikel moet nog aangepast worden aan het nieuwe Besluit Bouwwerken Leefomgeving 

Heb je nog VRAGEN?

ADRES

OPENINGSTIJDEN

Zoeken
Sluit dit zoekvak.