Een exacte definitie van het begrip staat niet in het Bouwbesluit vermeld. Het Nederland Instituut Fysieke Veiligheid (NIFV) verstaat onder zelfredzaamheid:
Het menselijk vermogen om signalen van gevaar waar te nemen en te interpreteren en om beslissingen te nemen en uit te voeren die gericht zijn op het overleven in een brandsituatie.
Onder zelfredzaamheid in relatie tot brandpreventie wordt verstaan; ‘het vermogen om een ruimte of gebouw zelfstandig te kunnen verlaten’
Een belangrijk aspect bij brand voor de hulpverlening , is de mate van ambulantie (het vermogen zich zelfstandig te verplaatsen). Dit hangt samen met de lichamelijke gesteldheid. Een persoon die door ziekte permanent of tijdelijk aan bed gebonden (bedlegerig) is, is niet ambulant. Een persoon met een mobiliteitsstoornis is beperkt ambulant. Personen in instellingen voor geestelijke gezondheidszorg zijn over het algemeen ambulant, maar door hun psychische gesteldheid niet altijd volledig zelfredzaam.
Een ander belangrijk aspect van zelfredzaamheid, is het vermogen om inzicht te hebben in een gevaarlijke situatie. Dit hangt vooral samen met de geestelijke gesteldheid. Naast ambulantie en het vermogen een gevaarlijke situatie in te kunnen schatten, is van belang in hoeverre een persoon in staat is om zelf te handelen (alarmeren, vluchten) als een gevaarlijke situatie ontstaat.
Vier groepen zelfredzaamheid
De zelfredzaamheid bij brand van patiënten en cliënten, wordt verdeeld in vier groepen:
- Zelfredzame personen.
Personen in deze groep kunnen een onveilige zone zelfstandig en zonder hulp verlaten. Naast een deel van de cliënten zijn dit het personeel en het merendeel van de bezoekers. - Verminderd zelfredzame personen.
Personen die zonder individuele begeleiding aan de hand van collectieve aanwijzingen, de onveilige zone kunnen verlaten. Zij zijn dus voldoende ambulant en verstandelijk functionerend. Voor deze groep geldt: Eén personeelslid of hulpverlener op 4 à 5 cliënten, zodat ieder van hen persoonlijk aangesproken kan worden en zich ook aangesproken voelt. - Niet zelfredzame personen.
Personen die individueel moeten worden begeleid. Voor deze groep geldt: Eén personeelslid of hulpverlener per cliënt. - Niet zelfredzame, bedlegerige personen.
Personen die aan bed of andere voorzieningen zijn gebonden en mèt deze voorziening moeten worden geëvacueerd. Daarbij is meer dan één personeelslid of hulpverlener per cliënt nodig en zal over het algemeen meer tijd nodig zijn.
De zelfredzaamheid van patiënten (cliënten) die in een zorginstelling verblijven, kan per instelling en zelfs per gebouw variëren. Bij het bepalen van het eisenpakket voor een deel van een gebouw in de gezondheidszorg, wordt uitgegaan van de zelfredzaamheidgroep van de normaal daar voorkomende patiënten (cliënten).
Verhinderd zelfredzame personen
Naast deze indeling in categorieën voor zelfredzaamheid kan er mogelijk nog een extra categorie aan worden toegevoegd. Namelijk de categorie ‘verhinderd zelfredzaam’. Deze term kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor personen die worden opgehouden in een celfunctie of time-out kamer. Bij het bepalen van de noodzakelijke brandveiligheidsvoorzieningen voor ruimten met personen in deze situaties, kan het handig zijn om deze term toe te passen voor het bepalen van de te nemen maatregelen. Bij het bepalen van de noodzakelijke brandveiligheidsvoorzieningen voor ruimten met personen in deze stuaties, kan het handig zijn om deze term toe te passen voor het bepalen van de te nemen maatregelen.
Regelgeving afgesteld op zelfredzaamheid
In de Model bouwverordening was de zelfredzaamheid geregeld voor de volgende gebruiksfuncties:
- Woonfunctie bestemd voor minder zelfredzame personen in combinatie met permanent toezicht.
- Woonfunctie bestemd voor minder zelfredzame personen zonder permanent toezicht.
Het probleem met deze termen was dat er geen definitie was van zelfredzaamheid, maar ook niet van het begrip permanent toezicht. Hierdoor bestond veel discussie over de te hanteren gebruiksfunctie en de daarbij behorende brandveiligheidsmaatregelen. In het Bouwbesluit is er zowel voor de zelfredzaamheid als voor het permanent toezicht een andere oplossing gekozen. Namelijk, een indeling in woonfuncties waarbij aan bewoners professionele zorg wordt verleend. De voorschriften voor de woonfunctie voor zorg, zijn niet van toepassing op het wonen met andere vormen van zorgverlening, zoals mantelzorg. Bij het (zelfstandig) wonen, zonder structurele, professionele zorg, is de bewoner in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de brandveiligheid binnen de woning. Bij de woonfunctie voor zorg, is het van belang dat er meerdere zorgcliënten in de directe nabijheid wonen in diezelfde specifieke woonvormen. Daarnaast moeten de personen daar wonen in verband met de professionele zorg die hen daar kan worden verleend. Er is dan sprake van een vanuit het zorgaanbod georganiseerde koppeling tussen wonen en zorg.
Er is onderscheid gemaakt in twee type woningen: