Bij de beoordeling van de brandwerendheid van een ventilatiekanaal, wordt gekeken naar het gedrag van het kanaal, de doorvoering door een inwendige scheidingsconstructie en, indien aanwezig, de klep. Wanneer er een klep aanwezig is met een brandwerende functie, wordt er gesproken van een brandklep. Om de brandwerendheid van een ventilatiekanaal goed te kunnen beoordelen, zijn de beoordelingscriteria uitgebreid. Naast de al beschreven criteria bij NEN 6069, gelden ook de volgende criteria:
- Vlamdichtheid met betrekking tot de afdichting tussen het kanaal en de scheiding die wordt doorbroken (het proefstuk mag geen hete gassen of vlammen doorlaten)
- Thermische isolatie met betrekking tot de oppervlaktetemperatuur (de oppervlakte van het proefstuk, dat meestal van metaal gemaakt is, mag een bepaalde temperatuur niet overschrijden)
- Bij kanalen zonder kleppen geldt dat de gassen die uit de niet-verhitte zijde van het kanaal komen, een bepaalde temperatuur niet mogen overschrijden
- Bij kanalen met kleppen moet de klep gasdicht zijn (een lekkage mag een bepaald maximum niet overschrijden)
Ventilatiekanalen moeten zijn overeenkomstig de Europese beproevingsnorm NEN-EN 1366-1 zijn getest. Om aan de eisen aangaande rookdoorlatendheid te kunnen voldoen:
- dient een brandklep in het kanaal te zijn geplaatst, of
- dient de mechanische ventilatie 20 minuten na brandmelding actief te blijven (recirculatie uit), of
- dienen er enkel openingen in hetzelfde subbrandcompartiment aanwezig te zijn.
Indien het kanaal wordt voorzien van een brandklep moet de brandklep tevens bij koude rook functioneren (enkel op smeltlood is onvoldoende om aan Sa te voldoen). Hierbij is een sturing van de brandklep door een rookmelder (standalone of aangesloten op een brandmeldinstallatie of gelijkwaardig) benodigd.