Kanaalmelders worden toegepast om het ontstaan van rookontwikkeling in ventilatiekanalen te detecteren en de ventilatie zo te schakelen dat de rook zich niet door het gebouw verspreidt. Tevens kan met behulp van een kanaalmelder de van buiten aangezogen lucht op de aanwezigheid van rook worden gecontroleerd, om te voorkomen dat deze lucht zich in het gebouw verspreid.
Kanaalmelders zijn er in twee uitvoeringen:
- De rookmelder is geplaatst in een behuizing met een toe- en afvoerbuis. De behuizing wordt tegen het kanaal gemonteerd en de buizen steken in het kanaal. Gezien vanuit de richting van de luchtstroom, is de achterste buis de toevoerbuis. Rook komt via deze buis in de behuizing en komt via de afvoerbuis weer in het kanaal.
- De rookmelder is geplaatst in het kanaal, op een afstandshouder. De snelheid van de lucht in het kanaal mag niet groter zijn dan de maximale luchtsnelheid waarvoor de melder geschikt is.
Het is belangrijk dat een melding van een kanaalmelder duidelijk te herkennen is. Dit wordt vaak gedaan door middel van een extra nevenindicator met een tekst erbij of door een specifieke melding op het brandweerpaneel. Bij het toepassen van een kanaalmelder, dient men er rekening mee te houden dat bij het uitvallen van de luchtbehandelingsinstallatie, de kanaalmelder niet meer functioneert. Er komt geen lucht meer door de melder. Hier dient speciale aandacht aan te worden besteedt. Door middel van een vaanschakelaar in het kanaal, kan worden gemeten of er nog voldoende luchtsnelheid is in het kanaal. Indien er onvoldoende luchtsnelheid aanwezig is in het kanaal, dient er een storingsmelding op de brandmeldinstallatie te worden gegenereerd. Kanaalmelders zijn ongeschikt om te worden toegepast voor de beveiliging van ruimten in een gebouw door de optredende rookverdunning, het ontbreken van luchtstroombewaking, het vervuilen van ventilatieroosters en het uitschakelen van de ventilatie.
Plaatsing van kanaalmelders
Kanaalmelders kunnen worden toegepast om:
- Rookontwikkeling die is ontstaan in ventilatiekanalen te detecteren
- Van buiten aangezogen lucht op de aanwezigheid van rook te controleren en zo te voorkomen dat de rook zich in het gebouw zal verspreiden.
De toegepaste kanaalmelder moet volgens de specificaties van de fabrikant en het productcertificaat, geschikt zijn voor toepassing in een kanaal. De optische indicator op de melder moet duidelijk aan de buitenzijde van het kanaal te zien zijn. Indien noodzakelijk moet een nevenindicator worden geplaatst. Eventueel dient een verklarende tekst bij de nevenindicator te worden gemonteerd. De plaats van de kanaalmelder moet zodanig zijn dat een functionele proef eenvoudig mogelijk is.
NB Kanaalmelders zijn ongeschikt om te worden toegepast voor de beveiliging van ruimten in een gebouw, om de volgende redenen:
- Optredende verdunning van de rook
- Er is geen luchtstroombewaking.
Zie verder ook NEN 2535 paragraaf 10.11.5.17.