Brand kan ontstaan door een kleine warmtebron. Bijvoorbeeld door een sigarettenpeuk op een stoel. Door de brandbare stoffen in de directe omgeving van de warmtebron, zoals de bekleding van een stoel, zal het vuur zich in stand houden, verder ontwikkelen en uitbreiden.
Bij ontbranding komt rook vrij. Rook bestaat uit opstijgende warme lucht, roetdeeltjes en brandbare gassen die nog geen deel hebben genomen aan het verbrandingsproces. Rook is warmer dan lucht, waardoor het opstijgt en zich via het plafond over de ruimte zal verspreiden.
Rook stijgt op in de vorm van een rookpluim. Dicht bij de brand is de rook geconcentreerd en is de rookpluim smal. Bij het opstijgen van de rook wordt relatief koude lucht gemengd met de warme rook van de brand. Naarmate de rookpluim stijgt, daalt de temperatuur en wordt de rookpluim breder en doorzichtiger en de dichtheid kleiner.
In de groeifase van een brand spelen de ontdekking, melding, alarmering en het vluchten zich af. Op dit moment is er nog geen sprake van een grote brand.