De energievoorziening van de brandmeldinstallatie moet altijd op twee manieren worden uitgevoerd.
- De primaire energievoorziening moet worden onttrokken aan het openbare elektriciteitsnet.
- De secundaire energievoorziening moet aangesloten zijn op een noodstroomvoorziening. Meestal zijn dit batterijen.
De volledige brandmeldinstallatie moet op een afzonderlijke groep van een verdeelinrichting worden aangesloten. De betreffende groepsschakelaar moet zijn aangeduid met de tekst: “NIET UITSCHAKELEN, BRANDMELDINSTALLATIE”.
Vereiste capaciteit noodstroomvoorziening
NEN-EN 54-4 stelt geen eisen aan de autonomie van de secundaire energievoorziening. Deze wordt in de NEN 2535 vastgesteld. In principe geldt dat de noodstroomvoorziening in staat moet zijn de gehele installatie, na een gemelde storing in de energievoorziening, gedurende ten minste 72 uur, waarvan ten minste 30 minuten in alarm, te kunnen voeden. Dit levert over het algemeen forse accubatterijen op, die standaard niet in de brandmeldcentrale passen. De NEN 2535 geeft een aantal alternatieven, mits:
- De storing in de energievoorziening binnen 30 minuten automatisch wordt doorgemeld naar een 24 uurs bezet ontvangststation voor storingsmeldingen
- Een onderhoudscontract is afgesloten volgens NEN 2654-1, waarin het branddetectiebedrijf garandeert dat de storing in de energievoorziening binnen een bepaalde tijd is verholpen.
Deze bepaling heeft er in de praktijk toe geleid dat een storingsdoormelding vaker aanwezig is dan voorheen. De meest voorkomende keuze is een noodstroomvoorziening van 24 uur. Een autonomie van 12 uur zal veel minder snel gekozen worden, omdat veel onderhoudsorganisaties het oplossen van een storing binnen 12 uur niet kunnen garanderen. De meeste onderhoudsorganisaties zijn ingesteld op het aanvangen van het onderzoek binnen 24 uur.
Accucapaciteit | Storing gegarandeerd verholpen binnen | |
---|---|---|
1 | 24 uur, waarvan 30 min. alarm | 24 uur |
2 | 12 uur, waarvan 30 min. alarm | 12 uur |