Kennispublicatie: Brandklasse textiele vloerbedekking

De gemeenschappelijke verkeersruimten van woongebouwen worden veelal ten behoeve van een gezellige woonsfeer met meubels ingericht en voorzien van aankleding (zoals schilderijen, verlaagde plafonds en vloerbedekking).  Dat deze inrichting en aankleding de brand- en vluchtveiligheid binnen een woongebouw significant kan beïnvloeden is mede uit de recentelijke nieuwjaarsbrand in de galerijflat in Arnhem (2020) waarbij twee personen om het leven zijn gekomen gebleken.  

 

Deze ramp heeft veel discussie en ophef op het gebied van brandveiligheid tot gevolg gehad en is in de eerder door Brafon geschreven kennispublicatie ‘Brandveilig gebruik van woongebouwen’ behandeld. 

 

In deze kennispublicatie wordt aandacht besteed aan de aankleding van gemeenschappelijke verkeersruimten binnen een woongebouw, waarbij specifiek wordt ingezoomd op textiele vloerbedekking in deze ruimten. 

 

Constructieonderdeel vs. aankleding 

 

Vanuit de vigerende bouwregelgeving worden diverse eisen gesteld aangaande de brand- en rookklassen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen constructieonderdelen en aankleding. Om deze voorschriften op de juiste wijze toe te kunnen passen is het van essentieel belang om te weten wanneer er sprake is van een ‘constructieonderdeel’ en wat onder ‘aankleding’ wordt verstaan.  

 

Gezien beide termen niet in de Woningwet en het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen, wordt ten behoeve van een objectieve beoordeling de uit het ‘Praktijkboek Bouwbesluit 2012’ en de nota van toelichting op artikel 7.4 Bouwbesluit 2012 voortvloeiende betekenis van deze termen aangehouden. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat bouwkundige onderdelen en gebouwgebonden installatieonderdelen onder de term ‘constructieonderdeel’ vallen.  

 

Onder aankleding wordt verstaan: ‘een niet tot bouwen behorend onderdeel van een bouwwerk … dat dient ter verfraaiing, zoals gordijnen, wandafwerking, vloerbedekking en versiering (bijvoorbeeld slingers)’ (Bron: Praktijkboek Bouwbesluit 2012). De bovenstaande definities zijn als uitgangspunt voor het opstellen van deze kennispublicatie aangehouden. Geconcludeerd kan worden dat vloerbedekking in gemeenschappelijke verkeersruimten aangemerkt moet worden als ‘aankleding’.  

 

Brandklasse vloerbedekking – eisen bouwregelgeving 

 

De voorschriften aangaande de brand- en rookklasse welke in afdeling 2.9 van het Bouwbesluit 2012 zijn opgenomen gelden in de basis enkel voor constructieonderdelen en derhalve niet voor aankleding, zoals vloerbedekking.  

 

Het Bouwbesluit 2012 voorziet echter in een artikel waarin specifieke eisen worden gesteld aan de aankleding binnen een ruimte (artikel 7.4 – aankleding). Vanuit dit artikel mag aankleding in een besloten ruimte geen brandgevaar opleveren. Dit gevaar is niet aanwezig indien de aankleding: 

  1. een ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert; 

  1. onbrandbaar is, bepaald volgens NEN 6064; 

  1. voldoet aan brandklasse A1 als bedoel in NEN-EN 13501-1; 

  1. voldoet aan de eisen voor constructieonderdelen als bedoeld in afdeling 2.9, of; 

  1. een navlamduur heeft van ten hoogste 15 seconden en een nagloeiduur van ten hoogste 60 seconden.  

Gezien vloerbedekking in een woongebouw onder de definitie van aankleding valt, zijn de bovenstaande eisen rechtstreeks van toepassing. Bij nieuw te plaatsen vloerbedekking kan redelijk eenvoudig aan de gestelde eis worden voldaan door een vloerbedekking toe te passen welke aantoonbaar (doormiddel van een certificaat of testrapport) aan ten minste één van de gestelde criteria voldoet.  

 

Met name toegepaste vloerbedekking in bestaande gebouwen, waarvan de documentatie niet te achterhalen is, kan resulteren in twijfels.   

 

Een beoordeling of aankleding wel of geen ondergeschikte bijdrage aan het brandgevaar levert (onderdeel a) blijkt in de praktijk lastig te bepalen, gezien een beoordeling met een bepaalde mate van subjectiviteit wordt gedaan. Vanuit de nota van toelichting van artikel 7.4 wordt als uitgangspunt aangehouden dat een brand via aankleding niet als een ‘lopend vuurtje’ door de ruimte mag verspreiden.  

 

Gezien textiele vloerbedekking niet onbrandbaar is kan geen beroep op sub b en sub c van artikel 7.4 Bouwbesluit worden gedaan.  

 

Op basis hiervan wordt gesteld dat de brand- en rookklassen welke gelden voor constructieonderdelen in de betreffende ruimte ook gelden voor vloerbedekking (o.b.v. artikel 7.4 sub d).  

 

Voor beloopbaar vlak, grenzend aan de binnenlucht van een woongebouw, geldt een brandklasse Dfl of Cfl, en een rookklasse s1fl, bepaald conform NEN-EN 13501-1 (nieuwbouweis; publiekrechtelijke bovengrens1). De geëiste brandklasse is afhankelijk van de eventuele status van een ruimte. Voor een ruimte waardoor een (extra) beschermde vluchtroute van een woonfunctie voert geldt een brandklasse Cl, in overige ruimten volstaat brandklasse Dfl. 

 

De gemeenschappelijke verkeersruimten van een woongebouw zijn of dienen veelal te zijn of worden uitgevoerd als een extra beschermde vluchtroute, waardoor aankleding in deze ruimten ten minste dient te voldoen aan een brandklasse Cfl. 

 

N.B. De vigerende bouwregelgeving voorziet in een uitzondering van 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen welke zijn vrijgesteld van de geëiste brand- en rookklasse. Gezien het oppervlakte vloerbedekking in een ruimte normaliter > 5% van de totale oppervlakte van de constructieonderdelen uitmaakt is deze uitzondering in deze kennispublicatie niet nader behandeld.  

 

Beproevingsmethode 

 

Het toekennen van brandklassen van horizontale constructieonderdelen vindt overeenkomstig Europese beproevingsnormen plaats, middels een zogenaamde ‘vloeraanstralingstest’  
(NEN-EN-ISO 9239-1). Hierbij wordt het proefstuk aangestraald en de horizontale branduitbreiding en de rookafgifte van het product gemeten.  

Deel deze post op:

Dit is misschien ook interessant voor je?